lantaarn

De magische lantaarn

Als Tristan na de dood van zijn grootvader bij de norse meneer en mevrouw Zwartwater terecht komt, moet hij harder werken dan ooit en zijn de andere kinderen erg onaardig. Zijn enige hoop is zijn grootvaders magische lantaarn. Die zal hem wel redden! Dat heeft zijn grootvader hem tenslotte beloofd. Maar als de tijd steeds verder verstrijkt en de lantaarn nog altijd geen enkel teken van leven geeft, begint Tristan te twijfelen. Is de lantaarn eigenlijk wel zo magisch?

Het verhaal

Er was eens een jongen die Tristan heette. Hij woonde samen met zijn grootvader in een klein houten huisje in een groot woud. Zijn ouders had hij nooit gekend en Tristan woonde al zijn hele leven bij zijn grootvader. Ze waren dan wel arm, maar dat gaf niets, want ze waren gelukkig met z’n tweeën. Tristan kon zich geen beter leven voorstellen. 

Maar toen werd zijn grootvader ziek. Tristan ging ervan uit dat het wel weer goed kwam, net als altijd, maar deze keer was het anders. Deze keer werd zijn grootvader niet meer beter. 

Op de dag dat alles zou veranderen zat Tristan op de rand van zijn grootvaders bed en hield zijn hand stevig vast. 

“Tristan”, fluisterde zijn grootvader. Met moeite deed hij zijn ogen open. Zijn voorhoofd blonk van het zweet. “Zie je die lantaarn naast mijn bed?” Tristan knikte. Hij knipperde snel de tranen in zijn ogen weg. Hij wilde sterk zijn voor zijn grootvader.

“Neem hem met je mee. Zolang je de lantaarn hebt, zal ik altijd bij je zijn en je de weg wijzen als je me het hardst nodig hebt.”

Tristan knikte.

“Beloof je dat je hem meeneemt?” 

“Beloofd, grootvader.” Tristan keek toe hoe er nog heel even een klein glimlachje verscheen op zijn grootvaders gezicht, voordat hij voor altijd zijn ogen sloot.

—————————-

De volgende dag stond er een vrouw voor de deur om Tristan mee te nemen. Hij wilde niet weg, maar hij had geen keus. Tenslotte was hij nog veel te jong om alleen te wonen. De vrouw stelde zich voor als mevrouw Zwartwater.

“Kom jongen, ik heb niet de hele dag de tijd”, zei ze ongeduldig terwijl Tristan zijn spullen pakte. Als laatste pakte hij zijn grootvaders lantaarn. Hij sloeg zijn armen eromheen en drukte hem dicht tegen borst aan. Mevrouw Zwartwater trok een afkeurende wenkbrauw op, maar zei er niets van. 

Zwijgend liepen ze door het woud naar het huis van mevrouw Zwartwater. Tristan kon alleen maar aan zijn grootvader denken. De rest ging in een waas aan hem voorbij.

Hij had dan ook geen idee hoe lang ze hadden gelopen toen er tussen de bomen een huis tevoorschijn kwam. Het was gemaakt van hout, net als het huis van Tristan en zijn grootvader, maar dan veel groter. Vlak naast het huis stroomde een rivier. Een enorm rad aan de zijkant van het huis was in het water geplaatst en draaide mee met de stroming van de rivier. Tristan had geen idee waar dat voor was, maar het maakte hem eigenlijk ook niet zoveel uit. Hij klampte zich vast aan de lantaarn. Het vlammetje dat hij thuis had aangestoken was inmiddels bijna gedoofd. 

Het was al laat en mevrouw Zwartwater bracht Tristan naar een heel klein kamertje achter in het huis waar alleen een bed, een stoel en een smal nachtkastje in stond. Daarna liet ze hem alleen. Tristan ging op het bed liggen en met de lantaarn stevig in zijn armen geklemd viel hij in slaap.

De volgende ochtend werd hij door een paar luide dreunen op de deur gewekt.

“Opstaan!” riep mevrouw Zwartwater door de deur heen. Tristan wreef de slaap uit zijn ogen en zette de lantaarn van zijn grootvader, die hij de hele nacht had vastgehouden, op het nachtkastje. 

De lantaarn zal je de weg wijzen als je me het hardst nodig hebt. De woorden van zijn grootvader bleven maar door zijn hoofd gaan. Hij had hem nu harder nodig dan ooit. 

“Grootvader, wijs me de weg naar huis”, fluisterde hij tegen het glas, maar er gebeurde niks. 

“Opstaan!” riep mevrouw Zwartwater nog een keer. Voorzichtig deed Tristan de deur open en kwam hij naar buiten. Hij liep door een smalle gang waar nog veel meer deuren op uit kwamen, tot hij bij de deur aan het einde was, die op een kier stond. Toen Tristan de deur verder open deed, zag hij dat hij in de keuken terecht was gekomen. Een lange houten tafel stond in het midden van de ruimte met net zulke lange banken aan beide zijden van de tafel. Tien paar kinderogen keken hem nieuwsgierig aan. Tristan staarde verlegen naar zijn tenen. 

“Ben je daar eindelijk?” zei mevrouw Zwartwater nors. Met een druipende pollepel waar ze net nog mee in een pan aan het roeren was, wees ze naar een smal zitplekje op de hoek van een van de banken. Toen hij ging zitten, zette ze een bord pap en een glas melk voor hem neer. Langzaam begon hij te eten.

“Wie ben jij?” zei een jongen die tegenover hem zat. Hij was zo te zien net iets ouder dan Tristan en minstens twee keer zo breed.

“Tristan”, fluisterde hij.

“Ik hoor je niet.”

“Tristan”, zei hij, luider dit keer. Een paar kinderen giechelden. 

“Niet schreeuwen aan tafel, jongeman, of er zwaait wat”, schreeuwde mevrouw Zwartwater. 

“Ja, mevrouw”, zei hij zacht. Zodra ze zich weer had omgedraaid, wisselde de jongen tegenover Tristan zijn lege kom om met de halfvolle kom van Tristan. Tristan wilde protesteren, maar de jongen gaf hem een schop tegen zijn schenen. 

“Au!” riep Tristan geschrokken. 

Mevrouw Zwartwater draaide zich meteen om. “Wat had ik nou gezegd?!”

“Maar-”

“Geen gemaar, jongeman!” brulde ze. “Anders sluit ik je de rest van de dag op in de kelder.” Het werd doodstil aan tafel en Tristan begreep meteen dat hij maar beter geen woord meer kon zeggen. En dus hield hij zijn mond terwijl de jongen tegenover hem breed grijnzend Tristans kom met pap opat. 

Na het eten moesten de oudste kinderen, waaronder Tristan, meneer Zwartwater helpen in de molen. Tristan kwam er al snel achter dat het waterrad dat hij buiten had gezien bedoeld was om de molensteen aan te drijven die meneer Zwartwater gebruikte om graan te malen. Het meel dat daaruit kwam verkocht hij aan bakkers, die er op hun beurt brood van maakten. 

Het was zwaar werk in de molen, maar dat was Tristan wel gewend. Hij vond het zelfs fijn om ergens mee bezig te zijn. Dan hoefde hij niet zo vaak aan zijn grootvader te denken. De oudere jongen die tegenover hem had gezeten bij het ontbijt bleek Bo te heten. Hij was de oudste van alle kinderen en daarmee ook de baas. Tenminste, dat vond hij zelf. De hele dag deed hij niets anders dan de andere kinderen vertellen wat ze moesten doen en ze daarna zo veel mogelijk te dwarsbomen, zodat ze straf kregen van meneer Zwartwater. Het was een spel voor hem om te kijken wie hij de grootste straf kon laten krijgen. Zelf stak hij zijn handen nooit uit de mouwen. 

Hij was de enige zoon van meneer en mevrouw Zwartwater en daarmee ook de favoriet. Alle andere kinderen waren om verschillende redenen door meneer en mevrouw Zwartwater in huis genomen. Sommigen hadden hun ouders of voogd verloren, zoals Tristan, sommigen hadden hun ouders nooit gekend en sommigen waren op een dag gewoonweg achtergelaten op de stoep van meneer en mevrouw Zwartwater. Tristan snapte niet waarom iemand dat zou doen, want hij had nog nooit een stel gezien dat zo weinig van kinderen hield als meneer en mevrouw Zwartwater. Op Bo na dan, want die kon nooit iets verkeerd doen in hun ogen. 

Hoewel Tristan altijd aardig was voor iedereen, had hij na een maand nog steeds geen vrienden gemaakt. Daar zorgde Bo namelijk wel voor. Niemand wilde de wraak van Bo op zichzelf afroepen door met Tristan om te gaan. Bo treiterde iedereen, niemand was veilig, maar Tristan kreeg verreweg het meeste over zich heen. Zo vaak hij kon, sloot hij zich op in zijn slaapkamer. Er zat geen slot op de deur, maar Tristan wist dat hij de deur kon blokkeren door zijn stoel onder de deurklink te klemmen. Dat irriteerde Bo zo erg dat hij soms wel een halfuur lang op de deur bonkte. Maar dat vond Tristan niet zo erg, want dat kon hij makkelijk negeren. Het ergste was om geen afleiding te hebben en urenlang in stilte naar het plafond te moeten staren. Slapen deed hij weinig. 

Elke avond stak hij zijn lantaarn aan en dan fluisterde hij urenlang tegen het dansende vlammetje. Hij vertelde zijn grootvader alles wat hij meemaakte en hoe erg hij hem miste. Ook bleef hij maar vragen of hij hem alsjeblieft de weg naar huis kon wijzen. Hij dacht er weleens over na om weg te lopen, maar hij wist dat het huis van meneer en mevrouw Zwartwater erg afgelegen lag en hij had geen idee hoever het was naar zijn grootvaders huis of welke kant dat op was. Het woud was hier zo dicht dat alles op elkaar leek en de dag dat hij werd opgehaald door mevrouw Zwartwater had hij helemaal niet opgelet. Hij zou misschien wel dagen rondzwerven en sterven van de honger en dorst. En dat was alleen als hij geen gevaarlijke roofdieren tegen het lijf zou lopen, want die zaten hier overal. Tristan hoorde hun gehuil regelmatig midden in de nacht uit het woud komen.

Na een paar weken hield Tristan op met hopen dat de lantaarn hem zou helpen, ondanks wat zijn grootvader had gezegd. De lantaarn was gewoon een lantaarn, niets meer en niets minder. Hij praatte niet meer tegen het vlammetje en probeerde zich erbij neer te leggen dat dit nu zijn leven was. 

Op een avond lag Tristan op bed naar het plafond te staren, zoals hij zo vaak deed, toen iemand op zijn deur klopte. Dat gebeurde wel vaker, dus hij negeerde het. Meestal was het Bo of een van de andere kinderen die hem wilden pesten. Er werd weer op de deur geklopt. 

“Tristan?” fluisterde iemand. 

“Ga weg”, zei Tristan. Hij wachtte tot het bonken op zijn deur begon, want dat gebeurde bijna dagelijks. Toch bleef het deze keer stil.

“Tristan”, fluisterde de persoon weer. “Ga je mee? We gaan het woud in.” Dat trok Tristans aandacht. Voor zover hij wist gingen de kinderen nooit het woud in zonder meneer Zwartwater. En als dat al gebeurde, bijvoorbeeld om hout te sprokkelen, dan deden ze dat alleen als het buiten licht was, anders was het veel te gevaarlijk. Nu was de zon allang onder.

Voorzichtig deed Tristan de deur op een kier, voor het geval Bo aan de andere kant stond om van de gelegenheid gebruik te maken om Tristans kamer binnen te vallen. Maar in de hal stonden alleen Marieke en Ellen. Zij waren allebei een stuk jonger dan Tristan en hoefden nog niet in de molen te werken. Daarom zag hij ze alleen bij het ontbijt en het avondeten. Ze wiebelden opgewonden heen en weer op hun tenen. 

“Zei je dat jullie het woud in gaan?” vroeg Tristan nieuwsgierig. Marieke knikte. 

“Papa en mama weten het niet”, giechelde Ellen. “We gaan stiekem met z’n allen.” Er liep een rilling over Tristans rug toen ze ‘papa en mama’ zei. Maar hij wist ook dat Ellen nog zo jong was toen ze hier kwam wonen dat ze niet anders wist dan dat meneer en mevrouw Zwartwater haar ouders waren.

“Ga je mee?” vroeg Marieke opgewonden. Tristan aarzelde. Het zou natuurlijk een truc of een plan van Bo kunnen zijn om hem in de problemen te brengen. Maar aan de andere kant verveelde hij zich zo erg dat hij bijna gek werd. En als ze met z’n allen gingen, wat zou er dan kunnen gebeuren? Bo was gemeen, maar hij zou zijn broertjes en zusjes vast niet meenemen als het echt gevaarlijk was. Vooral Marieke en Ellen niet, voor wie hij een beetje een zwak had.

“Goed, ik ga mee”, zei Tristan. Hij liep naar zijn nachtkastje en pakte de lantaarn. Het kleine vlammetje flakkerde onrustig achter het glas door de plotselinge beweging. Hij hield de lantaarn voor zich uit en glipte zijn slaapkamer uit. “Laten we gaan.” 

De meisjes namen hem mee door de achterdeur, want dat was veiliger. Meneer en mevrouw Zwartwater sliepen namelijk aan de voorkant van het huis. Ze stapten de achtertuin in en deden de achterdeur zachtjes weer dicht. Zo geruisloos mogelijk slopen ze door de tuin naar de andere kinderen, die op hen stonden te wachten. Ze waren er allemaal, zelfs Pim, de allerjongste. Hij hield de hand van een van de oudere kinderen vast en straalde van oor tot oor dat hij ook mee mocht.

“We gaan naar het bos”, riep hij opgewonden. Het was net iets te hard, waardoor iedereen tegelijkertijd “shhh!” riep. 

“Laten we snel gaan”, fluisterde Bo. 

Tristan volgde het licht van tien dansende lantaarns de pikdonkere nacht in. Het was bewolkt, waardoor zelfs de sterren en de maan niet te zien waren. De lantaarns waren de enige lichtbronnen in deze inktzwarte nacht. 

“Wat gaan we eigenlijk doen?” fluisterde Tristan tegen Marieke. Zelfs nu hij vlak naast haar liep, kon hij in deze duisternis amper meer dan haar silhouet zien.

“Weet ik niet. Gewoon een rondje lopen denk ik”, zei ze. Dat vond Tristan een beetje vreemd, maar hij vroeg niet verder. Zwijgend liep hij achter de anderen aan. Het woud was hier zo dicht dat ze amper met z’n tweeën naast elkaar konden lopen. Het was stil tijdens het lopen en als iemand al wat zei dan was het op zachte fluistertoon. Bo liep voorop en hij leek de weg wel te weten, want hij liep zelfverzekerd door zonder ook maar één keer te aarzelen. 

Na een tijdje kwamen ze uit op een open plek. Het was te donker om precies te zien hoe groot het was. Alle kinderen verzamelden zich daar dicht bij de bosrand en gingen in een kringetje staan, zodat iedereen elkaar kon zien in het flakkerende licht van de lantaarns. Bo deed een stap naar voren en hield zijn lantaarn omhoog. 

“Zijn we er allemaal?” vroeg hij. Een paar kinderen knikten. “Mooi.” Langzaam liep hij een rondje langs alle kinderen en scheen zijn lantaarn op ieders gezicht. Tristan werd er een beetje nerveus van. Wat ging er gebeuren? Maar hij bleef staan en zei niks. 

“We waren een hele tijd met z’n tienen”, begon Bo. “Maar toen kwam er opeens iemand bij. Tristan.” Hij draaide zich om en keek Tristan recht aan. Een gemeen lachje verscheen om zijn mond. “En elf… Tja, elf is gewoon te veel.” Sommigen van de oudere kinderen knikten. Tristan voelde een koude rilling over zijn rug lopen. Hij kreeg het vermoeden dat wat er ook zou gebeuren vast niet goed zou uitpakken voor hem. Hij had niet mee moeten gaan. Was het te laat om om te draaien en terug naar het huis te rennen? 

En hoe ga je in je eentje de weg terugvinden in het donker? daagde een stemmetje in zijn achterhoofd hem uit. Het stemmetje had gelijk. Ze hadden bijna een uur gelopen en waren in een voor Tristan onbekend deel van het woud. Met het zwakke licht van één lantaarn zou hij in deze duisternis het huis niet meer terug kunnen vinden. 

Tristan verstijfde toen Bo op hem af kwam lopen en verstevigde zijn grip op zijn lantaarn. Wat er ook gebeurde, hij mocht zijn grootvaders lantaarn niet kwijtraken. Bo grijnsde even naar hem en boog toen razendsnel voorover om het vlammetje in Tristans lantaarn uit te blazen. 

“Hé!” riep Tristan verontwaardigd. Het kwam er moediger uit dan hij zich vanbinnen voelde. 

“Nu!” riep Bo. Tristan kon zich nog net half omdraaien om Thomas te zien die vanachter op hem af kwam. Hij was zonder dat Tristan het had gemerkt achter hem komen staan en zwiepte nu een grote tak richting zijn hoofd. Het ging zo snel dat Tristan geen kans meer had om het te ontwijken. Hij voelde een pijnlijke klap tegen zijn achterhoofd en meteen werd alles zwart. 

—————————-

Toen hij na een tijdje weer bijkwam en zijn ogen opendeed, zag hij helemaal niks. Even raakte hij in paniek en dacht hij dat hij blind geworden was, maar toen herinnerde hij zich dat hij midden in de nacht in een donker woud was. Hij voelde blind om zich heen. Zand en bladeren gleden langs zijn vingertoppen, maar toen voelde hij ook iets kouds en vierkants. Zijn lantaarn! 

Een golf van opluchting ging door hem heen. Het vlammetje was uit en zo te voelen zat er ook een flinke barst in het glas, maar ze hadden hem gelukkig niet afgepakt. Tristan voelde een doffe pijn in zijn achterhoofd en ging voorzichtig met zijn vingers door zijn haar. Er begon al een flinke bult te vormen. Ondanks alle pesterijen die hij afgelopen weken had moeten doorstaan, kon hij amper geloven dat ze hem in zijn eentje achter hadden gelaten in het woud. Wat nu? 

Trillend van de kou of angst, hij wist zelf niet welke van de twee, misschien wel allebei tegelijk, hield hij de lantaarn in zijn armen. Hij drukte hem zo hard mogelijk tegen zijn borst aan, net als op de dag dat mevrouw Zwartwater hem was komen halen. 

“Grootvader?” fluisterde hij de duisternis in. Tranen liepen over zijn wangen. Hij had zich nog nooit zo alleen en verlaten gevoeld. Het gehuil van een wolf klonk in de verte. Wat er ook gebeurd, ik ga nooit meer terug naar het huis van meneer en mevrouw Zwartwater, dacht hij. Ik laat me nog liever opeten door wilde dieren.

Opeens begon de lantaarn warm te worden. Tristan liet hem van schrik bijna vallen. Hij keek naar beneden, maar zag natuurlijk niets in deze duisternis. Maar de lantaarn werd warmer en warmer, en werd uiteindelijk zo heet dat Tristan hem wel los moest laten om zijn handen niet te verbranden. Hij gebeurde zo snel dat hij niet eens meer tijd had om hem rustig op de grond te zetten en dus liet hij hem uit zijn handen glippen. Hij zette zich schrap voor het pijnlijke geluid van zijn geliefde lantaarn die kapot viel, maar dat geluid kwam niet. Verbaasd ging Tristan door zijn knieën en zocht de grond af met zijn handen, maar hij vond niets.

Plotseling verscheen er iets verderop een dansend lichtje. Tristan ging staan en zag langzaam een lantaarn zijn kant op komen. Even dacht hij dat iemand hem kwam ophalen, maar de lantaarn werd door niemand vastgehouden en zweefde helemaal uit zichzelf in de lucht. Toen zag hij de barst in het glas en realiseerde hij dat het zijn eigen lantaarn was. Een klein, maar fel vlammetje flakkerde uitnodigend achter het gebroken glas. 

Tristan stond er met grote ogen naar te staren. Hoe kon dat nu? Voorzichtig stak hij zijn hand uit om de lantaarn te pakken, maar die zweefde snel een stukje naar achteren. Hij probeerde het nog een paar keer, maar de lantaarn was hem steeds te snel af. Toen zweefde hij opeens weg. Tristan wilde hem niet kwijtraken, dus rende hij erachteraan.

Na een tijdje bleef de lantaarn opeens stil in de lucht hangen en kreeg Tristan hem eindelijk te pakken. Tot zijn verbazing zag hij in het zwakke schijnsel van het vlammetje dat hij aan het begin van een pad stond dat tussen de bomen door liep. De lantaarn trok zachtjes aan zijn hand. Hij had het vreemde vermoeden dat de lantaarn hem de weg wilde wijzen. 

“Grootvader?” fluisterde Tristan. Het vlammetje in de lantaarn laaide even op. Meer aanmoediging had Tristan niet nodig. Hij volgde het pad langs varens en struiken, tussen bomen door en over heuveltjes heen. Tristan liep urenlang totdat de zon langzaam begon op te komen. Toen het licht genoeg was, ging het vlammetje uit en voelde hij de lantaarn niet meer aan zijn hand trekken. Tristan bekeek hem aan alle kanten. De barst in het glas was op magische wijze verdwenen, maar verder kon hij niets vreemds ontdekken.

Hij hield de lantaarn zo dicht bij zijn gezicht dat het glas besloeg door zijn adem. “Welke kant moet ik nu op?” Maar de lantaarn gaf geen enkel teken van leven meer. 

Tristan keek eens goed om zich heen. Waar was hij eigenlijk? Het woud was hier een stuk minder dicht begroeid dan in het deel waar meneer en mevrouw Zwartwater woonden. Hierdoor kwam er meer licht door de bomen en leek het ook meteen een stuk vriendelijker. Hij zag konijntjes rondhuppelen en geschrokken achter een boom verdwijnen toen ze hem opmerkten. Hij hoorde allerlei soorten vogels fluiten en zag zelfs een egeltje rond zijn voeten snuffelen op zoek naar eten. Overal groeiden wilde bloemen en veel struiken stonden in bloei. Het deed Tristan een beetje denken aan thuis, maar hij moest toegeven dat het zelfs daar niet zo mooi was als hier. 

Plotseling hoorde hij geritsel in de struiken achter hem. Hij schrok en draaide zich met een ruk om. Hij verwachtte half dat er een roofdier uit de struiken zou springen. Je wist maar nooit wat voor dieren er allemaal in dit deel van het woud leefden. Maar toen kwam er een vrouw tevoorschijn. Ze had een simpele bruine jurk aan met een donkerblauw schort eroverheen en ze had haar kastanjebruine haar losjes opgestoken. Ze was nog niet zo oud als mevrouw Zwartwater, schatte Tristan, maar hier en daar kwamen er al wel wat grijze haren tevoorschijn. Ze droeg een open mandje aan haar arm waar bramen, bessen en paddenstoelen in lagen. Ze plukte een paar bramen van een struik en legde die in haar mandje. Ze neuriede zachtjes een vrolijke melodie.

Toen keek ze op en zag ze Tristan staan.

“Oh, hallo”, zei ze vriendelijk. “Ben je ook op zoek naar bramen? Ze zijn echt heerlijk dit jaar.” Ze glimlachte en deed er nog een paar in haar mandje.

Tristan wist niet wat hij moest zeggen en keek een beetje verloren om zich heen. De blik van de vrouw gleed van zijn gezicht naar de lantaarn en toen naar zijn inmiddels vieze, gescheurde kleren.

“Ben je de weg kwijt?” vroeg ze bezorgd.

“Zoiets”, zei Tristan vaag.

“Kan ik je ergens mee helpen?” 

Tristan schudde zijn hoofd. “Ik denk het niet, maar toch bedankt.” Hij probeerde te glimlachen, maar dat lukte niet echt. De vrouw keek hem onderzoekend aan. 

“Weet je wat?” zei ze. “Waarom kom je niet met mij mee naar huis? Dan kun je een beetje opwarmen en uitrusten. Een warme maaltijd zal je vast goed doen.” Tristan wilde zeggen dat hij geen honger had, maar zijn rammelende maag verraadde hem. Ook voelde hij nu pas hoe moe hij eigenlijk was. De gedachte dat hij misschien nog wel dagen door het woud moest lopen was niet bepaald aantrekkelijk. Een beetje uitrusten bij deze mevrouw thuis kon geen kwaad, toch? Ze zag er in ieder geval een stuk aardiger uit dan mevrouw Zwartwater.

“Oké”, zei Tristan verlegen. “Dank u wel.” De vrouw gebaarde dat hij haar moest volgen en hij liep met haar mee. 

“Wat is je naam?” vroeg ze.

“Tristan.”

“Ik ben Marly”, zei ze. “En mijn man heet Elias. Die zal je straks wel ontmoeten.”

Onderweg naar haar huis praatte de vrouw over van alles en nog wat. Over haar huis, haar man, het bos, de dieren die ze vaak tegenkwam als ze fruit, paddenstoelen en kruiden aan het plukken was, en nog veel meer. Blijkbaar waren zij en haar man schapenhoeders. Ze hadden een groot weiland naast hun huis waar de schapen konden grazen. Ze leefden van de verkoop van wol en schapenmelk. 

Tristan was te moe om veel terug te zeggen, maar hij vond de vrouw erg aardig. En hoe ze haar huis beschreef, moest het wel een fijne plek zijn om te wonen. 

Dat klopte helemaal, want toen ze na een korte wandeling bij het huis aankwamen, zag het er zo knus uit dat Tristan zich meteen thuis voelde. Het was niet veel groter dan waar hij met zijn grootvader had gewoond, maar het zag er heel uitnodigend uit. Het had een voortuin met kleurrijke bloemen en planten en werd omheind door een stenen muurtje met een houten hek in het midden. Aan de linkerkant van het huis lag het weiland waar Marly hem over had verteld. Het was nog groter dan Tristan zich had voorgesteld en strekte zich helemaal uit naar achteren. In de verte zag hij een hele groep schapen grazen. Het huis zelf was gemaakt van steen en uit de schoorsteen op het dak kwam een kringeltje rook. De houten voordeur was lichtblauw geverfd en achter de vierkante ramen waren donkerblauwe gordijntjes gehangen. Ze werden opengehouden met zilverkleurige koordjes.

Marly deed het hek voor Tristan open en samen liepen ze naar de voordeur. Er hing een mooie krans op de deur die gemaakt was van bloemen, planten en bladeren die in het woud te vinden waren. 

“Kom, ik denk dat Elias het eten wel klaar heeft”, zei Marly.

Zodra ze de voordeur open deed, kwam er zo’n heerlijke geur uit het huis dat Tristans maag meteen weer begon te rammelen. 

Vanbinnen was het huis nog gezelliger dan het er aan de buitenkant uitzag. Overal stonden vazen met versgeplukte bloemen en er was een openhaard die uitnodigend brandde en waar een aantal grote, comfortabele stoelen omheen stonden. De stoelen waren versierd met geborduurde kussentjes en zachte, warme dekentjes hingen over de leuningen. Vast gemaakt van zacht schapenwol, dacht Tristan verlangend.

Hij volgde Marly de keuken in, waar een grote, brede man met kort haar en een lange baard voorovergebogen stond voor de oven. Hij haalde er net een schaal met pasteitjes uit. Toen Marly en Tristan binnenkwamen, keek hij op. 

“Hopelijk heb je genoeg gemaakt”, zei Marly lachend, “want we hebben er een eter bij vandaag.” Elias knikte vriendelijk naar Tristan.

“Ik heb meer dan genoeg”, zei hij opgewekt. Hij bekeek Tristan van top tot teen. “En dat is zo te zien maar goed ook, want je ziet eruit alsof je al weken niet hebt gegeten. Kom, ga snel zitten.” Tristan ging naast Marly zitten en zette zijn lantaarn voorzichtig naast hem op de grond, terwijl Elias de schaal op tafel zette en zelf ook aan tafel ging. 

“Hoe heet je?” 

“Tristan.”

“Nou, Tristan. Neem zoveel je wilt”, zei hij. Hij pakte een pasteitje uit de schaal en Marly deed hetzelfde. Tristan volgde hun voorbeeld en begon te eten. Toen hij eenmaal begon, kon hij bijna niet meer stoppen. Marly en Elias keken elkaar tevreden aan.

Na zijn zesde pasteitje en een heleboel geroosterde aardappeltjes moest Tristan toch opgeven. Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit zo vol had gezeten. Hij voelde zich meteen een stuk beter en het gezellige huis was als een warme deken om zijn schouders. Terwijl Marly de tafel afruimde, boog Elias wat verder naar Tristan toe. 

“Zo”, zei hij, “vertel nu maar eens wat je in je eentje in het woud deed. Moet je niet terug naar huis?” Tristan wilde eigenlijk helemaal niet aan zijn grootvader en meneer en mevrouw Zwartwater denken, maar Elias en Marly waren zo aardig voor hem dat hij op z’n minst kon vertellen waar hij vandaan kwam. En vooral ook waarom hij nooit meer terug ging. Dat was het belangrijkste.

En dus begon Tristan te vertellen. Hij wilde de details van de lantaarn en wat er vannacht was gebeurd in het woud met Bo eigenlijk weglaten, maar toen hij eenmaal begon met vertellen, kwam het hele verhaal er in een lange stroom uit. Marly en Elias onderbraken hem niet en keken hem alleen maar meelevend aan. 

“Dat is nogal een verhaal”, zuchtte Marly toen hij klaar was. Ze wisselde een blik met Elias. Blijkbaar wist hij wat ze wilde zeggen, want hij gaf haar meteen een kort knikje. 

“Waarom blijf je hier niet een tijdje?” zei Marly. “We hebben een slaapkamer over en meer dan genoeg te eten. Je kan Elias helpen met de schapen en mij met de moestuin hiernaast.”

“Kan dat echt?” Hij keek met grote ogen van Marly naar Elias en weer terug. 

Marly lachte. “Natuurlijk kan dat. Kom, dan laat ik je meteen je kamer zien als je wil.” Tristan wist niet wat hij moest zeggen, dus knikte hij maar. 

“Vergeet je lantaarn niet”, zei ze toen hij opstond. “We moeten goed voor je grootvader zorgen.” Ze knipoogde. 

Dankbaar pakte Tristan de lantaarn, ging met Marly naar boven en zette hem op zijn nieuwe nachtkastje neer. De slaapkamer die ze hem liet zien was net zo klein als bij meneer en mevrouw Zwartwater, maar warme, kleurrijke dekens op het bed, schilderijtjes van schapen aan de muur, een wollig kleedje op de grond en een raam boven het bed die helemaal open kon, maakten een wereld van verschil. Tristan keek naar buiten en kon Elias door het weiland zien lopen, richting de schapen. Hij kon bijna niet geloven dat hij hier een tijdje mocht blijven. Wat een geluk dat Marly hem gevonden had!

—————————-

Na een paar weken begon Tristan onrustig te worden. Hij vond dat het langzamerhand tijd werd om weg te gaan. Dat wilde hij eigenlijk helemaal niet, maar hij kon niet eeuwig bij Elias en Marly blijven. Hij wilde geen last voor ze zijn. Helemaal niet nu ze aardig en gastvrij waren geweest!

Maar toen Tristan die avond thuis kwam, nadat hij de hele dag met Elias bij de schapen was geweest, vroeg Marly of hij even wilde gaan zitten. Ze wilde wat met hem bespreken. Met z’n drieën zaten ze bij de openhaard. Elias hield Marly’s hand vast. Ze willen vast dat ik wegga, dacht Tristan. Ook al was hij dat zelf al van plan, het deed toch meer pijn dan hij had verwacht.

“Wat zou je ervan vinden om voor altijd te blijven?” vroeg Marly. 

Tristan knipperde verward met zijn ogen. “Blijven?” Hij had het vast verkeerd gehoord. 

Maar tot zijn verbazing knikte Marly. “We zouden het heel leuk vinden als je bleef.” Tristan zag in haar ogen dat ze het meende. En ook Elias keek hem zo hoopvol aan dat het geen misverstand kon zijn.

Ze wilden dat hij bleef! Tristan wist even niet wat hij moest zeggen. Hij wilde zelf ook niets liever, want hij was van Marly en Elias gaan houden alsof ze zijn echte familie waren. Maar na alles wat hij meegemaakt had, had hij niet durven hopen dat het andersom ook zo was.

“Weten jullie het zeker?”

“Natuurlijk!” riep Marly meteen. “Dit is nu ook jouw huis.” Met tranen van blijdschap in zijn ogen zei Tristan dat hij niets liever wilde. 

En zo kwam het dat Tristan een nieuw thuis vond. Elias begon Tristan zelfs op te leiden tot schapenhoeder, zodat hij het later van hem over kon nemen.

En de lantaarn? Die stak Tristan elke avond trouw aan voordat hij op bed ging. 

“Welterusten, grootvader”, fluisterde hij dan. Want hij wist dat zijn grootvader nog altijd bij hem was in het kleine, troostende lichtje. 

Eentje die de hele nacht over Tristan waakte en de duisternis verjoeg.

 

Verder lezen? Bekijk alle sprookjes of kinderverhalen vanaf 10 jaar.