regenboog

Aan het einde van de regenboog

Ergens hier ver vandaan woonde een rijke man in een groot huis. Hij had alles wat zijn hartje begeerde, maar het was nooit genoeg. Hij wilde altijd meer. De mensen in de stad waar hij woonde, vonden hem maar een nare man. Hij was altijd nors en liep met zijn neus omhoog iedereen voorbij zonder ze te groeten. 

Op een dag liep de man door de stad toen hij plotseling twee jonge vrouwen naar de regenboog zag wijzen die net in de lucht verschenen was. 

“Aan het einde van de regenboog staat een grote pot met goud!” zei de ene vrouw enthousiast. 

Toen de man het woord ‘goud’ hoorde, spitste hij meteen zijn oren en bleef hij staan om naar het gesprek te luisteren. 

“Ik geloof er niks van”, zei de andere vrouw lachend.

“Het is echt waar!” ging de eerste vrouw verder. “Mijn vader heeft het met zijn eigen ogen gezien. Hij vertelde er mij vaak verhalen over.”

De andere vrouw haalde haar schouders op en de twee vrouwen liepen kletsend verder.

De man had genoeg gehoord. Een pot goud! Die moest hij het zeker te pakken zien te krijgen. Hij glimlachte bij de gedachte aan zoveel rijkdom en bedacht meteen een plan. Hij twijfelde geen moment en rende naar zijn huis om zijn grootste rugzak te halen. Daar paste zeker veel goud in! Hij deed de rugzak op zijn rug en liep met snelle passen door de straten. De regenboog was ver weg, maar de man begon vastberaden en vol goede moed aan de wandeltocht. 

Nadat hij de stad uit was en ongeveer een uur had gelopen, kwam hij plots bij een driesprong uit. Hij had de keuze om naar links of naar rechts te gaan. De regenboog was recht voor hem, maar daar groeiden zulke grote struiken met doorns dat hij daar onmogelijk doorheen kon. De man keek van links naar rechts en weer terug en hij twijfelde. Welke kant moest hij op gaan?

“Jij hebt wijsheid nodig”, zei een krakende stem achter hem. De man maakte een sprongetje van schrik en draaide zich met een ruk om. Daar stond een oud vrouwtje dat hem indringend aankeek. Ze had lang wit haar en stond ver voorover gebogen. Met haar linkerhand leunde ze op een houten stok en in haar rechterhand droeg ze een mand met bloembollen. Ze wees naar een klein huisje een eindje verderop.

“Help mij met het planten van deze bloembollen in mijn tuin en ik zal je de wijsheid geven om een keuze te kunnen maken.”

De man lachte kort en harteloos. 

“Ik denk er niet aan. Welke kant moet ik op om bij het einde van de regenboog te komen?”

De oude vrouw zei niks. Ze hield het mandje met bloembollen omhoog en keek hem vragend aan. De man duwde het mandje hardhandig weg. 

“Welke kant moet ik op?” herhaalde hij geïrriteerd. 

Heel langzaam hief de vrouw haar arm omhoog en wees ze met haar kromme vinger naar de weg aan de rechterkant. 

“Eindelijk”, zei de man ongeduldig. Hij liet de vrouw achter op de driesprong en vervolgde in een flinke pas zijn weg. Onderweg dagdroomde hij over de grootte van de pot met goud en of hij het allemaal wel in de rugzak kwijt zou kunnen. 

Zo liep hij in gedachten verzonken steeds verder en verder, tot hij aankwam bij een breed bos met hoge bomen. Het bos zag er erg donker uit en door de dichte begroeiing was het moeilijk om verder te kijken dan een paar meter. De man twijfelde even, maar haalde toen zijn schouders op. 

“Wat maken een paar bomen nou uit als er een pot met goud aan de andere kant staat?” zei hij vastberaden om zichzelf moed in te spreken. Hij rechtte zijn rug en vervolgde zijn weg door het bos. 

Door de dichte begroeiing was het moeilijk lopen en de man moest zich meer dan eens losrukken van stekelige struiken die bleven hangen aan zijn kleding. De bomen hielden een groot deel van het zonlicht tegen en zelfs de regenboog was niet zichtbaar door het dichte bladerdak. De man kon niets anders doen dan op goed geluk in dezelfde richting te blijven lopen. Hij bleef urenlang lopen, maar het bos leek eindeloos te zijn. De man begon steeds langzamer te lopen van vermoeidheid en toen hij uiteindelijk geen stap verder kon zetten, liet hij zich wanhopig tegen een boomstam naar beneden zakken. “Hoe kom ik hieruit?!” riep de man gefrustreerd naar de bomen.

Plotseling hoorde hij vlakbij iets ritselen. Geschrokken keek de man om zich heen, maar gelukkig verscheen er alleen een jongen tussen de bomen. Hij was nog jong en had een vriendelijk gezicht. Over zijn schouder droeg hij een zak met takken. De jongen glimlachte naar de man. 

“U heeft wijsheid nodig,” zei hij.

“Hou je wijsheid maar. Ik wil alleen maar weten hoe ik uit dit bos kom,” zei de man vermoeid.

De jongen keek hem glimlachend aan. 

“Ik zal u zeggen welke kant u op moet als u mij helpt met het verzamelen van brandhout. Dan kan ik voor het donker thuis zijn.”

De man kreunde geërgerd. Alweer zo’n lastpost, dacht hij. Waarom deed iedereen zo moeilijk?

“Dat is niet mijn probleem”, zei de man nors. “Zeg mij hoe ik uit dit bos kom!”

De jongen zei niets, maar wees naar een smal zandpaadje dat half verscholen achter een paar struiken lag. De man stond op, keurde de jongen geen blik meer waardig en liep toen het zandpaadje op. Tot zijn grote opluchting kwam hij zonder verdere problemen snel aan bij de rand van het bos.

Voor hem lag een paradijselijk veld met het groenste gras en de kleurrijkste bloemen die de man ooit had gezien. En daar in de verte, aan de andere kant van het veld, zag de man het einde van de regenboog. Het leek alsof de regenboog in een explosie van kleuren het gras in dook. Het hele veld baadde in gekleurd licht. En daar, precies op het punt waar de regenboog het gras raakte, zag de man een gouden gloed. Dat moest het goud zijn!

Hij kon zijn enthousiasme niet bedwingen en rende het veld op. Helaas kwam hij niet ver, want hij botste meteen hard met zijn gezicht op iets groots dat in de weg stond. De man wreef over zijn pijnlijke neus en deed een stap achteruit om te kijken waar hij tegenaan was gelopen. Tot zijn verbazing zag hij dat het een bloem was. Maar niet zomaar een bloem, eentje die zo groot was als een boom! 

“Merkwaardig”, mompelde hij. 

De man wilde echter niet nog meer tijd verspillen aan vreemde verschijnselen, dus liep hij er snel omheen. Maar elke keer als hij paar stappen zette, schoten er weer nieuwe, gigantische bloemen als raketten uit de grond. Er kwamen steeds meer en de man botste zo vaak tegen een bloem aan dat hij inmiddels een bloedneus had en er allemaal krassen in zijn gezicht verschenen. Maar eigenwijs als hij was, weigerde hij op te geven en bleef hij steeds maar doorlopen. Toen hij met veel pijn en moeite op de helft van het veld was, viel het hem op dat er steeds minder van die rare, grote bloemen uit de grond schoten. Uiteindelijk verschenen er zelfs helemaal geen nieuwe bloemen meer en leek de weg naar de regenboog vrij te zijn. De man haalde opgelucht adem en glimlachte triomfantelijk. Hij was inmiddels al over de helft van het veld en hoefde nog maar een klein stukje. 

Vermoeid, maar vol goede hoop liep hij verder. Maar na een paar stappen zag hij plots iets kronkelen bij zijn voeten. 

“Een slang!” riep de man verschrikt. 

Hij deed snel een paar stappen naar achteren. Dit was de merkwaardigste slang die hij ooit gezien had. Hij leek wel van hout! De man keek nog eens goed. Verrek, deze slang was echt van hout! En hij leek precies op de takken brandhout die de jongen in het bos verzamelde. Met trillende benen liep de man in een boogje om de slang heen en keek hij goed uit waar hij zijn voeten zette. Maar het maakte allemaal niet uit, want uit het niets verschenen er opeens nog veel meer slangen die het op hem voorzien hadden. Langzaam kronkelden ze allemaal in zijn richting. De man raakte in paniek. Hij kreeg het onbehaaglijke gevoel dat de oude vrouw op de driesprong en de jongen in het bos op deze manier wraak op hem namen. Maar zoiets bestond toch niet?

Ondanks alles was de man nog steeds vastberaden om de regenboog te bereiken en de pot met goud te vinden. Hij probeerde rustig te blijven, maar dat lukte maar half. Paniekerig en met een wilde blik in zijn ogen sprintte de man over het veld richting de regenboog. Onderweg hapten de slangen naar zijn enkels en sommigen slaagden erin om hun tanden in zijn benen te zetten. De man klemde zijn kaken op elkaar en bleef rennen, totdat hij bijna bij de regenboog was en hij de pot met goud kon zien staan. Met een begerige glinstering in zijn ogen liep hij voorzichtig het laatste stukje naar het eind van de regenboog. En terwijl hij dat deed verdwenen alle slangen als sneeuw voor de zon. Maar daar lette de man niet op. Hij stond vlak voor de pot met goud, die nog mooier en groter was dan hij had gehoopt. Hij strekte zijn arm uit en legde zijn hand op de rand van de pot. Even werd hij overspoeld door een gevoel van geluk en opluchting. Dit gevoel was helaas maar van korte duur en ging snel over in verbazing, want plotseling stond hij weer aan de rand van het bos, waar hij was begonnen, zonder pot met goud. De pot stond nog steeds keurig bij de regenboog, aan de overkant van het veld. Langzaam besefte hij wat dit betekende. Hij moest weer helemaal opnieuw beginnen…

Paniek en frustratie maakten zich meester van de man en hij begon het veld op te rennen. Helaas was de situatie weer net als de eerste keer, met enorme bloemen die als raketten uit de grond schoten en slangen die naar zijn enkels hapten. Ook deze keer kwam hij uiteindelijk weer bij het einde van de regenboog, maar zodra hij de pot met goud aanraakte, stond hij plotseling weer aan het begin van het veld. 

De man probeerde het opnieuw en opnieuw, steeds met hetzelfde resultaat. Met elke poging werd hij wilder en wilder, alsof hij bezeten was. Soms dacht hij zelfs dat hij de oude vrouw en de jongen kon horen lachen. De mensen uit de stad zagen de man jarenlang niet meer terug en na een tijdje werden zijn huis en zijn spullen verkocht en werd het geld verdeeld onder alle inwoners. De kinderen uit de stad vertelden elkaar mysterieuze verhalen over de verdwenen man en zijn zoektocht naar de regenboog.

Jaren later kwam er een vreemde man in het dorp wonen. Hij had een lange baard en littekens in zijn gezicht. Hij praatte nooit en zag er eng uit, maar hij was heel vriendelijk en hielp iedereen die hem nodig had, zelfs als ze er niet om hadden gevraagd. En heel af en toe, als er een regenboog te zien was in de lucht, liep hij met een afwezige blik door de straten en mompelde hij zachtjes iets over bloembollen en brandhout, en een pot met goud aan het einde van de regenboog.