Wat als je een kikker bent en het enige wat je wil is een hond zijn? Het overkomt de kikker in dit kleuterverhaal. Wanneer de wensfontein in het park toch wel echt lijkt te werken, krijgt de kikker de kans van zijn leven. Maar wat als er iets mis gaat wat alleen een kikker kan oplossen? Lees hoe het verhaal afloopt in dit avontuurlijke kleuterverhaal!
Het verhaal
Er was eens een kikker die in een diepe sloot woonde. De sloot lag in een park middenin een grote stad. De kikker woonde alleen in de sloot en was erg eenzaam. Elke dag zag hij mensen uit de stad voorbij komen die hun honden uitlieten in het park. De kikker keek dan verlangend naar de honden die kwispelend naast hun baasjes liepen. Ze zagen er altijd zo gelukkig uit. De mensen gooiden dan een bal of een stok en als de hond het weer terugbracht dan kregen ze een aai over hun kop. De kikker had wel eens geprobeerd om dichterbij de mensen te komen. Hij hoopte dat ze iets zouden gooien wat hij kon terugbrengen en dat ze hem dan ook zouden aaien, maar als de mensen hem op hun af zagen komen dan schrokken ze of ze liepen weg met een vies gezicht. Hij had niet zo’n zachte vacht als een hond, maar een glibberige en slijmerige huid. En als hij probeerde te blaffen dan kwam er alleen maar een kwaakgeluid uit zijn keel. Nee, hij zou nooit een hond worden, ook al was dat het enige wat hij wilde.
Op een dag zag de kikker twee oude vrouwtjes op een bankje zitten. Ze praatten over de grote fontein bij de ingang van het park.
“Echt waar, de wensfontein werkt!” zei het ene vrouwtje enthousiast. Het andere vrouwtje geloofde er niks van en lachte haar uit.
“Een fontein is een fontein, niets meer en niets minder,” zei ze vastberaden.
“En hoe verklaar je dan dat ik plotseling van mijn kniepijn af ben?” zei het eerste vrouwtje. “Ik gooide een muntje in de fontein, wenste dat de pijn weg zou zijn en de volgende dag kwam het uit!” Daar had het tweede vrouwtje geen antwoord op.
“Toeval, gewoon toeval”, mompelde ze terwijl ze haar schouder ophaalde. “Het wordt al laat. Laten we naar huis gaan.” De vrouwtjes stonden op en liepen naar de uitgang van het park. De kikker zag dat het ene vrouwtje veel sneller liep dan de andere. Ze draaide zich om naar het andere vrouwtje en wees met een grote grijns naar haar knie. Om haar punt te bewijzen deed ze zelfs nog een klein dansje, totdat het andere vrouwtje haar bij haar arm pakte en ze haar met een rood hoofd van schaamte het park uit trok.
Goh, dacht de kikker, die fontein moet wel echt een wensfontein zijn! Vol goede moed zwom hij naar de bodem van de sloot. Want, zo dacht hij, er was vast ooit wel eens een keer een muntje in de sloot gevallen. En ja hoor, hij zag meteen een muntje liggen in de modder. Het was een beetje roestig, maar dat maakte voor de fontein vast niet uit, dacht de kikker. Hij wachtte tot het donker was en hopte toen voorzichtig naar de fontein met het muntje in zijn bek. De rand van de fontein was behoorlijk hoog en de kikker moest een paar pogingen doen om erop te springen, maar uiteindelijk lukte het. Hij keek om zich heen om te kijken of er niemand in de buurt was en gooide toen de munt in het water.
“Ik wil graag een hond zijn, alsjeblieft,” zei de kikker zo zacht dat hij zichzelf amper hoorde. Maar de fontein zou het wel verstaan hebben, dat wist hij zeker. Vol spanning sprong hij op de grond en keek naar zijn groene pootjes in het gras. Was hij al aan het veranderen? Kreeg hij al een vacht? Maar hoe lang de kikker ook naar zijn pootjes keek, er gebeurde niks. Hij wachtte en wachtte tot de zon bijna op kwam, maar de kikker bleef een kikker. Verdrietig hopte hij weer terug naar de sloot. Het tweede vrouwtje had toch gelijk gehad. De fontein was gewoon een fontein. En hij zou altijd een kikker blijven.
———————
De volgende ochtend werd de kikker wakker van het geluid van fluitende vogels. Hij was nog moe omdat hij zo laat op was gebleven, maar hij besloot toch dat het tijd was om op te staan. Hij gaapte en rekte zich eens goed uit.
Hmm, dat voelde vreemd! Het was alsof hij zich veel verder kon uitrekken dan normaal. De kikker deed nog half slapend één oog open en schrok zich toen een hoedje. Hij sperde beide ogen wijd open. Hij had haar! Er was een dikke grijze vacht over zijn hele lichaam verschenen. En hij had vier lange poten en… wat was dat? Hij voelde iets geks bewegen aan de achterkant. Hij keek om en viel bijna om van verbazing. Een staart! Hij had een staart!
Door de vermoeidheid duurde het even voordat de kikker doorhad wat er gebeurd was, maar toen herinnerde hij zich plotseling weer het muntje en zijn wens bij de fontein. Zijn wens was uitgekomen! Het was echt gelukt!
De kikker kon zijn geluk niet op. Hij rende de hele ochtend en middag het ene rondje na het andere op zijn nieuwe, snelle poten en genoot van de aandacht die hij kreeg van de mensen als hij naast ze ging lopen of bij ze ging zitten. Ze aaiden hem en gooiden soms zelfs een bal als ze die bij zich hadden. Hij speelde samen met de andere honden en speelde tikkertje met de kinderen in het park. Dit was alles waar hij ooit van gedroomd had en deze dag was helemaal perfect.
———————-
Aan het einde van de middag was de kikker aan het spelen met drie kinderen toen de oudste van de drie haar jongere broertje aantikte.
“We moeten naar huis, anders komen we te laat voor het eten”, zei ze tegen hem. Het jongetje knikte en samen riepen ze hun jongste broertje, die een eindje verderop op zijn knieën aan de kant van de sloot zat. Hij had een touwtje aan een tak gebonden en was daarmee in de sloot aan het vissen.
“Nog heel even. Ik heb bijna wat gevangen!” riep hij terug. Zijn broer en zus zuchtten en liepen naar hem toe. De kikker dribbelde op zijn hondenpoten achter hen aan.
“We moeten echt naar huis”, zei het meisje. “En ik denk niet dat er in deze sloot vissen zitten.”
“Natuurlijk wel!” riep het jongetje. Hij keek zijn zus triomfantelijk aan. “Ik heb heel goed aas dit keer!” Zijn zus glimlachte. Hij had inmiddels alles al als aas gebruikt voor het vissen: stukjes boterham, dennenappels, verschillende soorten snoepjes, een hele banaan en nog veel meer. Hij had zelfs een keer zijn schoen aan het touw gebonden en in de sloot gegooid. Maar dat had hij maar één keer geprobeerd, aangezien zijn moeder daar niet zo blij mee was.
“Wat is het dit keer geworden?” zei ze lachend.
“Nou, vissen houden van glimmende dingen, dus ik keek bij mamas spullen en toen zag ik een gouden ring. Nu vang ik vast een vis!”
De glimlach verdween van het gezicht van zijn zus.
“Je bedoelt toch niet omas ring?” zei ze een beetje paniekerig. Het jongetje haalde zijn schouders op.
“Laat eens zien!” Ze greep de tak vast en trok hem omhoog.
“Hé!” riep het jongetje en hij greep de tak steviger vast. Doordat ze beiden aan de tak trokken vloog het touwtje uit het water en schoot het aas los. De drie kinderen en de kikker zagen nog net een gouden ring de lucht in vliegen en met een zachte plons in het water terecht komen.
“Kijk nou wat je doet!” riep het jongetje boos. “Nu kan ik geen vissen meer vangen.”
Het meisje was bleek geworden en zei niks. De kikker zag dat haar handen een beetje trilden.
“Dat was de ring van oma. Mama gaat zo boos zijn’, zei ze zacht terwijl ze langs de rand van de sloot knielde en naar het water staarde. Beide broertjes keken elkaar aan. Ze hadden hun zus niet vaak zo verdrietig gezien.
“Ik kan hem opduiken?” bood het oudste jongetje aan, maar ze schudde haar hoofd. “Het is te diep en de bodem ligt vol modder. Je vindt hem nooit terug.” De kikker stond naast haar en wilde haar helpen, maar hij wist niet wat hij kon doen. Hij drukte zijn hondensnuit zachtjes tegen haar arm om haar te troosten, maar ze duwde hem weg.
“Is mama nu boos op me?” zei het kleine jongetje met een pruillip.
“Natuurlijk!” zei zijn broer geïrriteerd. Maar toen het jongetje bijna in huilen uitbarstte, zei hij snel: “Het valt vast wel mee.” Het meisje had tranen in haar ogen. Haar moeder had de ring van oma gekregen en had beloofd dat zij hem later zou krijgen als ze groot was.
De kikker keek naar het verdrietige gezicht van het meisje en wilde zo graag helpen, maar hij kon niks doen. Hij staarde naar het spiegelbeeld van zijn hondenlijf in het water en dacht somber: als ik nog een kikker was geweest, dan had ik de ring kunnen opduiken.
Plotseling kreeg hij een idee. Hij keek nog een keer in de betraande ogen van het meisje en nam toen een beslissing. Hij rende zo hard zijn hondenpoten hem konden dragen naar de wensfontein en sprong met een grote boog op de rand.
“Ik wil weer een kikker zijn!” schreeuwde hij tegen het water. “Ik neem mijn wens terug! Maak me weer een kikker!” Hij zocht in het water naar zijn muntje en zag hem al snel liggen. Als ik het muntje eruit haal dan wordt de wens misschien ook teruggenomen, dacht hij. Hij sprong in de fontein en probeerde uit alle macht zijn muntje uit het water op te vissen. Maar met zijn grote, ronde hondenpoten kreeg hij dat niet voor elkaar. Hij wist dat het nooit zou lukken, maar toch bleef hij het maar proberen. Hij wilde de kinderen zo graag helpen.
Na een hele lange tijd had de kikker het muntje nog steeds niet te pakken gekregen. Hij was zo uitgeput dat hij zichzelf uit de fontein hees en zich hijgend in het gras liet vallen. De zon was inmiddels al onder gegaan. Hij sloot zijn ogen en door de vermoeidheid viel hij meteen in slaap.
———————-
De volgende ochtend schrok de kikker wakker van een luid kwakende eend die voorbij kwam. Hij sprong op en herinnerde zich meteen weer alles. Hij moest het muntje te pakken krijgen en de wens ongedaan maken! De kikker keek omhoog naar de fontein. Hé, dat was gek. De fontein leek wel drie keer zo hoog als gisteren! Hoe kon dat nou? De kikker deed een stap naar voren en struikelde over zijn eigen poten. Er klopte iets niet…
Langzaam keek de kikker naar beneden, naar zijn eigen lijf. Hij zag geen haar meer en ook de grijze kleur was weg. Hij zag alleen een groene, glibberige huid. Maar dat betekende… hij was weer een kikker! De kikker sprong een gat in de lucht van blijdschap. Het was gelukt! Nu kon hij eindelijk de kinderen helpen! Hij rende zo snel hij kon terug naar de sloot en sprong met een grote plons het water in. Hij zocht de hele bodem stukje voor stukje af. Er lag zo’n dikke laag modder op de bodem met zoveel voorwerpen die ooit in de sloot waren gegooid of gevallen dat het moeilijk zoeken was. De kikker haalde het ene na het andere glimmende voorwerp uit de modder. Hij had inmiddels al een hele verzameling flessendopjes, blikjes en stukjes folie op de kant van de sloot gelegd. Hij had de hoop stiekem al een beetje opgegeven toen hij uiteindelijk toch iets zag glimmen wat wel heel erg op een ring leek. Enthousiast haakte hij zijn pootje achter het glimmende ding en trok het omhoog. Het bekeek het eens goed toen de dikke laag modder er vanaf gleed. Ja hoor, het was een gouden ring! De kikker zwom ermee omhoog en legde hem toen voorzichtig op de rand van de sloot. Nu moest hij alleen de kinderen nog zien te vinden. De kikker hoopte maar dat ze vandaag weer naar het park zouden komen.
Gelukkig hoefde hij niet lang te wachten, want even later zag hij de drie kinderen in het park lopen. Ze zagen er heel somber uit. De kikker hopte naar ze toe en begon zo hard hij kon te kwaken. De twee oudste kinderen keken hem vreemd aan en liepen gewoon door, maar het kleinste jongetje hield van kikkers en liep lachend naar hem toe. De kikker deed een paar sprongen richting de sloot en keek of het jongetje hem volgde. Dit deed hij gelukkig. Even later stond de kikker met het jongetje langs de rand van de sloot. De kikker sleepte de gouden ring uit het riet en legde hem voor de voeten van het jongetje. Hij keek het jongetje verwachtingsvol aan.
“Sem, we mogen niet meer bij de sloot komen van mama”, riep het meisje naar haar broertje.
“Moet je kijken, de ring!” riep het jongetje triomfantelijk. Het meisje zuchtte en liep naar hem toe. Hij had vast een ring gemaakt van grassprietjes of iets wat erop leek. Ze kende de streken van haar broertje maar al te goed. Maar toen ze haar hand uitstak om haar broertje bij de rand van het water weg te trekken zag ze plotseling de ring liggen. Haar ogen werden groot van verbazing. De kikker zat nog altijd naast de ring en schoof de ring voorzichtig nog een stukje naar haar toe met zijn pootje. Ze keek hem verbijsterd aan.
“Heb jij…” begon ze aarzelend tegen de kikker. Ze kon niet geloven dat ze een vraag wilde stellen aan een kikker. Ze schudde haar hoofd en knipperde met ogen om te testen of dit allemaal wel echt gebeurde. De kikker kwaakte.
“Hij zei ‘ja’!” zei Sem lachend en gaf de gouden ring aan zijn zus. Toen legde hij zijn hand plat op de grond zodat de kikker er op kon gaan zitten. De kikker deed wat van hem verwacht werd. Het jongetje hield zijn hand voor zijn gezicht en keek zo blij dat de kikker er een beetje verlegen van werd.
Het meisje was zo opgelucht dat ze de ring terug had dat ze de kikker spontaan een kus op zijn kop gaf. De kikker wist zeker dat als hij kon blozen, zijn kop nu zo rood als een tomaat zou zijn geweest.
Vanaf dat moment waren de kinderen en de kikker beste vrienden. De kinderen kwamen bijna elke dag naar het park en dan speelden ze de hele middag met hem. Soms namen ze de kikker zelfs mee naar huis om daar met hem te spelen. Natuurlijk wel zonder dat hun ouders het zagen!
En de kikker? Die was gelukkiger dan ooit en wenste nooit meer dat hij een hond was!
Verder lezen? Bekijk alle verhaaltjes voor kleuters of dierenverhalen.
Laat een reactie achter