Aan de voet van een hoge berg middenin een groot woud lag een klein kabouterdorp. Het dorp bestond uit kleurrijke, houten huisjes in alle vormen en maten die waren gebouwd rondom een groot dorpsplein. De kabouters waren een trots volkje en zorgden ervoor dat het hele dorp er altijd perfect uitzag.
Aan de rand van het dorp lag een meer met water zo blauw en helder dat je helemaal tot aan de bodem kon kijken. Als het windstil was, leek het water wel een spiegel en kwamen de meest ijdele kabouters van het dorp naar het meer om zichzelf eens goed te bekijken. En als het waaide, glinsterden de kleine watergolfjes in de zon en zag het meer eruit als een deken met duizenden diamantjes. In de zomer zwommen de kabouters in het meer en speelden ze met de zeemeerminnen die in het meer leefden. In de winter bevroor het meer nooit, maar was het wel veel te koud om te zwemmen. Dan gingen de kabouters kanoën of hielden ze racewedstrijden in hun zeilbootjes. Ook hielden ze heel erg van feestjes en elke verjaardag, geboorte of trouwerij werd uitbundig gevierd op het grote dorpsplein in het midden van het dorp.
Er was één kabouter die zich nooit echt thuis voelde in het dorp. Hij deed altijd zijn best om bij de rest te horen, maar dat lukte niet goed. Zijn naam was Erik. Als alle andere kabouters gingen zwemmen in het meer, keek hij toe aan de rand van het water. Hij kon namelijk niet zwemmen en hoe hij het ook probeerde te leren, het lukte hem niet. Ook als de kabouters in de winter gingen zeilen, zat hij aan de rand van het meer te kijken, want hij had vreselijk last van zeeziekte. Toen hij oud genoeg was om zijn eigen huisje te bouwen, bouwde hij hem niet uit hout, maar uit steen. Hij hakte stukken rots uit de berg en maakt daar zijn huisje van. Steen was immers sterker en veiliger dan hout, dacht hij. Maar de andere kabouters spraken er schande van en vonden het niet passen bij de rest van het dorp. Sommigen probeerden zelfs zijn huisje te vernielen, zodat hij een nieuwe uit hout zou bouwen. Maar omdat het steen zo sterk was, kregen ze het niet voor elkaar en bleef het huisje staan zoals hij was. Sinds die tijd werd Erik voornamelijk genegeerd en was hij altijd in z’n eentje. Niemand wilde vrienden zijn met iemand die zo anders was dan rest.
‘s Nachts zat Erik vaak op het dak van zijn huisje naar de sterren te kijken als de rest van het dorp sliep. Niet alleen zag hij dan de sterren en de maan boven zijn hoofd, maar hij zag ook de vuurvogels overvliegen die bovenop de berg woonden waar het kabouterdorp aan lag. De vogels waren nachtdieren en verlieten alleen midden in de nacht hun nesten om eten te zoeken en vliegtochten te maken. Erik was de enige kabouter die ze ooit zag. Hij keek dan met bewondering naar hun prachtige vleugels die in vuur en vlam stonden en een spoor van glanzend goud achterlieten in de lucht. Erik wenste dan dat hij net als de vuurvogels ook door de lucht kon vliegen, vrij van alles en iedereen.
Een paar maanden geleden was Erik midden in de nacht stiekem naar de voet van de berg geslopen en was hij helemaal naar de top van de berg geklommen. Daar ontmoette hij toen de vuurvogels voor het eerst. Zij hadden hun nesten gebouwd in openingen in de rotswand, zodat ze lekker droog zaten als het regende. Van dichtbij waren de vogels nog veel groter dan ze leken als ze door de lucht vlogen. Erik was een beetje bang, maar hij wilde zo graag leren hoe je moest vliegen dat dat hem niet tegenhield. Eerst waren de vogels niet zo blij met de komst van Erik, want ze wilden vooral met rust gelaten worden. Maar toen hij elke nacht terugkwam om te vragen of ze hem wilde leren vliegen, raakten ze langzamerhand bevriend. Erik vertelde ze alles over het kabouterdorp en de vogels vertelden Erik over hun leven en gewoontes. Na een tijdje hielden de vogels een kort overleg en zeiden ze tegen Erik dat ze hem wilden leren vliegen. Het is niet makkelijk om te leren vliegen en het duurde een hele tijd voordat Erik het een beetje onder de knie kreeg. Het ging met vallen en opstaan, maar Erik werkte hard en had geduld. Hij gaf nooit op en uiteindelijk ging het steeds beter en beter.
Zoals bij alle vogels, verloren ook de vuurvogels regelmatig veertjes en vond Erik daardoor vaak losse veertjes in de nesten. Hij ging dan op de rand van een nest zitten en bestudeerde de veertjes aandachtig. Op een dag vroeg Erik of hij de veertjes mee naar huis mocht nemen, zodat hij zijn eigen vleugels kon maken. De vuurvogels stemden toe, op voorwaarde dat hij ze niet aan de andere kabouters zou laten zien. Want dan zou iedereen weten waar ze woonden en was het gedaan met hun rust op de berg. Erik beloofde het plechtig, dus ging hij elke nacht met een handvol veertjes terug naar huis. Die naaide hij aan elkaar zodat het uiteindelijk volwaardige vleugels zouden worden. Voordat hij ging slapen verstopte hij ze altijd onder zijn bed, zodat niemand erachter zou komen.
Dit ging zo een hele tijd door totdat Erik zijn vleugels bijna af waren. Hij zat in zijn huisje de veertjes die hij net had gekregen aan elkaar te naaien en zag dat hij nog maar één handje veren nodig had om de vleugels af te maken. Misschien mocht hij dan wel bij de vuurvogels wonen! Dan kon hij weg uit het kabouterdorp. Met een tevreden gezicht legde hij de vleugels voorzichtig onder zijn bed.
Maar wat hij niet wist, is dat er twee kabouters stiekem door zijn raam aan het gluren waren. Zij hadden Erik van de berg af zien komen en waren hem gevolgd om te kijken wat hij aan het uitspoken was. Toen ze de goudkleurige veren zagen, werden ze meteen nieuwsgierig waar die vandaan kwamen.
De volgende avond hadden ze zich verstopt naast Erik zijn huisje en wachtten ze tot hij wegging. Ze volgden Erik helemaal de berg op en zagen de nesten van de vuurvogels. Ook zagen ze dat de vogels Erik leerden vliegen en dat hij vrienden had gemaakt met de vogels. De kabouters vergaten de goudkleurige veertjes meteen en sprongen op uit hun schuilplaats. Ze wezen beschuldigend naar Erik.
“Jij bent geen echte kabouter!” riep de ene kabouter, terwijl Erik en de vogels verschrikt opkeken.
“Jij hoort niet in ons dorp. Wij gaan dit aan de andere kabouters vertellen!’ riep de andere kabouter. Hij pakte zijn vriend bij zijn mouw en samen begonnen ze de berg af te klimmen. Erik zijn hart bonsde in zijn keel en hij sprong op. Wat zouden de kabouters in het dorp wel niet zeggen? En nog erger: wat als de vuurvogels geen vrienden meer met hem wilden zijn?
“Nee, wacht!” riep hij de kabouters na. “Vertel ze alsjeblieft niks!”
Maar de kabouters luisterden niet naar hem en klommen zo snel ze konden naar beneden. Erik begon ook te klimmen en volgde ze zo snel mogelijk, maar de twee kabouters waren veel sneller. Binnen de kortste keren hadden ze de voet van de berg bereikt en renden ze het dorp in.
“Erik heeft al die tijd iets voor ons geheim gehouden,” zeiden ze tegen iedereen die ze tegenkwamen. “Hij is elke nacht bij de vuurvogels op de berg en hij leert zelfs vliegen!”
De kabouters in het dorp waren geschokt. Overal hoorde je stemmen die zeiden “kabouters horen niet te vliegen!” en “eerst bouwt hij een huis van steen en nu weer dit!”
Toen Erik uiteindelijk ook van de berg af was geklommen en het dorp inrende, werd hij omringd door boze kabouters.
“Je bent een schande voor het dorp!” riepen ze naar hem.
“Waarom kun je niet gewoon zo zijn als de rest?” zei een oud kaboutervrouwtje terwijl ze afkeurend haar hoofd schudde.
Erik wist niet wat hij moest doen. Zijn geheim was uitgekomen en nu was hij nog meer een buitenbeentje dan eerst. Ook was hij bang dat de vuurvogels boos op hem zouden zijn, omdat hij had beloofd om hun nesten geheim te houden. Bang en verdrietig rende hij snel terug naar zijn huis. In de chaos had hij er natuurlijk niet aan gedacht om een handje veertjes mee te nemen van de vogels. Als hij niet terug mocht komen van de vogels dan zou hij zijn vleugels nooit kunnen afmaken. Verslagen ging hij op bed liggen en viel hij in een rusteloze slaap.
Zonder dat Erik het doorhad, was een vuurvogel hem gevolgd vanaf de berg en zag hij vanuit een hoge boom alles gebeuren. Snel vloog hij terug naar de nesten op de berg en vertelde hij wat er was gebeurd in het kabouterdorp. De vogels waren heel boos op de kabouters dat ze zo gemeen waren tegen Erik en na een kort overleg besloten ze wraak te nemen.
De volgende dag was er aan het eind van de middag een groot feest in het kabouterdorp. Eén van de kabouterkinderen was 10 jaar geworden en dat werd groots gevierd op het dorpsplein. In het midden van het plein was een gezellig kampvuur gemaakt en er stonden allemaal lange houten tafels met banken waar de kabouters konden eten en drinken. Er was een bandje die vrolijke muziek speelde en het hele plein was rondom versierd met gekleurde ballonnen, lampionnen en lampjes. De zon ging langzaam onder en maakte de lucht blauw en oranje met zijn laatste stralen.
Het feest was geweldig en alle kabouters genoten volop. Maar na een tijdje wees één van de kabouterkinderen opeens naar de lucht en riep “moet je kijken!”. De kabouters keken verbaasd naar de lucht. Daar zagen ze een vuurbal door de lucht vliegen die een spoor van goudgele vlammen achterliet. Even later kwamen er nog twee bij. De vuurballen vlogen met z’n drieën naast elkaar over het dorp.
“Wat is dat nou?” zeiden de kabouters tegen elkaar. Geen van de kabouters had ooit zoiets gezien. Het geroezemoes onder de kabouters werd steeds luider, totdat één van de oudste kabouters het plotseling doorhad.
“Dat zijn Erik zijn vogels. De vuurvogels die op de berg wonen,” zei hij met een bezorgde stem.
“Wat doen ze hier?” vroeg een jonge kabouter.
Zijn vraag werd snel beantwoord. Toen de drie vogels over het dorp waren gevlogen, draaiden ze zich plotseling om en maakten ze een duik naar de grond.
“Ze komen op het dorp af!” schreeuwden de kabouters in paniek.
Met angstige ogen keken ze naar de vuurvogels, die inderdaad op het dorp afvlogen. Ze vlogen steeds lager en lager, totdat ze op dezelfde hoogte waren als de daken van de huisjes in het kabouterdorp. Ze omsingelden met z’n drieeën het dorp en vlogen vanaf de buitenrand steeds dichter naar het plein. Elk huisje die ze onderweg tegenkwamen raakten ze even kort aan met hun brandende vleugels. Omdat alle huisjes gemaakt waren van hout, was die korte aanraking genoeg om ze in brand te zetten. Binnen de kortste keren stond het grootste gedeelte van het dorp in brand. Sommige kabouters probeerden hun huis te blussen met emmers water en anderen probeerden te vluchten, maar ze konden geen kant op.
Erik, die niet uitgenodigd was op het feest en in zijn huisje lag te slapen, schrok wakker van het geschreeuw van de kabouters. Toen hij uit zijn raam keek, zag hij meteen wat er aan de hand was. De vuurvogels nemen wraak! dacht hij verschrikt. Omdat zijn huisje als enige van steen was gemaakt en dus niet brandde, was het veilig om te blijven zitten waar hij zat. De vogels waren zijn vrienden en de kabouters waren zo gemeen te hem, dat hij erover nadacht om alles te laten gebeuren totdat het voorbij was en het kabouterdorp was vernietigd. Maar hij bleef een kabouter en het dorp was zijn thuis, dus zonder verder na te denken sprintte hij naar zijn slaapkamer en pakte zijn vleugels onder zijn bed vandaan. De vleugels waren nog niet helemaal af, maar Erik twijfelde niet. Met zijn vleugels onder zijn ene arm en een grote tobbe onder zijn andere arm rende hij zijn huisje uit en deed de vleugels snel op zijn rug. Hij haalde diep adem en concentreerde zich op het vliegen zoals de vuurvogels hem geleerd hadden. Hij zette af met zijn voeten en schoot meteen de lucht in. Doordat de vleugels niet compleet waren, kon hij niet helemaal in een rechte lijn vliegen, maar Erik was vastberaden om zijn dorp te redden. Zo snel hij kon vloog hij over het dorp naar het meer. Tot zijn schrik zag hij dat de vogels steeds dichter bij het dorpsplein kwamen, waar alle kabouters zich angstig aan elkaar vastklampten. Zodra hij bij het meer was, vulde Erik de tobbe met water en vloog hij terug naar het dorp om de huisjes te blussen. De tobbe was heel zwaar, maar Erik bleef maar doorgaan. In hele korte tijd had hij de helft van de huisjes al geblust. De kabouters op het plein zagen hem steeds over het dorp vliegen en hadden al snel door wat hij aan het doen was. De angstige en verbaasde stemmen van de kabouters gingen langzaam over in luid gejuich.
“Hup, Erik!” riep een kabouter.
“Je kan het!” riep een ander.
Even later moedigde elke kabouter op het plein Erik aan. Erik was doodop door het heen en weer vliegen met de tobbe en het bijsturen van de incomplete vleugels, maar al die aanmoedigingen gaven hem de energie die hij nodig had om door te gaan.
De vuurvogels zagen na een tijdje ook wat Erik aan het doen was en stopten met het in brand zetten van de kabouterhuisjes. Ook zij keken nu vol verbazing naar Erik zijn inspanningen.
Erik vloog voor de laatste keer naar het meer. Bijna het hele dorp was geblust. Door zijn vermoeidheid en de vleugels die niet helemaal af waren, waardoor het vliegen extra zwaar was, werd het steeds moeilijker om te in de lucht te blijven en Erik kon bijna niet meer. Hij vulde de tobbe voor de laatste keer en vloog zo goed als het kon naar het dorp. Hij kon niet meer zo hoog vliegen en zijn tenen schraapten over de daken. Met zijn allerlaatste energie bluste hij de laatste huisjes die nog in brand stonden. Hij liet de tobbe op de grond vallen en kon zichzelf niet meer in de lucht houden. Hij stortte als een komeet naar beneden en kwam neer aan de rand van het dorpsplein. De kabouters twijfelden geen seconde en renden op hem af. Gelukkig bleek Erik niet gewond te zijn en haalden de kabouters de vleugels van zijn rug. Erik kon amper staan van vermoeidheid. De sterkste kabouters van het dorp hesen Erik op hun schouders en droegen hem het hele plein over terwijl de andere kabouters hem toejuichten. Iedereen riep zijn naam en van alle kanten hoorde hij “wat een held!” en “Erik is de beste!”
De vuurvogels zaten van een afstandje te kijken en zagen het allemaal gebeuren. Ze keken elkaar aan en knikten. Het was goed zo. Met zijn drieën vlogen ze weer terug naar de berg. Erik zag ze over het dorpsplein vliegen. Ze knipoogden even kort naar hem en Erik lachte terug met een moe, maar voldaan gezicht.
De volgende dag werd er weer een feest gegeven, maar deze keer ter ere van Erik. Zijn vleugels waren beschadigd geraakt tijdens zijn val, maar de kabouters hadden ze die nacht nog gerepareerd (en waren zelfs angstig en bibberend naar de vuurvogels gegaan om extra veertjes te vragen) en hadden de vleugels daarna als cadeau aan Erik gegeven. Ook werd Erik benoemd als beschermer van het dorp en adviseur van de hoofdkabouter. Het feest duurde tot diep in de nacht.
In de tijd daarna hield Erik zich vooral bezig met het herbouwen van de kabouterhuisjes. Dit keer werden ze, natuurlijk, van steen gemaakt. Alle kabouters behandelden Erik met veel respect en hij werd nooit meer uitgelachen. Hoewel hij heel blij was met zijn nieuwe leven in het dorp en de vrienden die hij had gemaakt, vergat Erik nooit wie er altijd voor hem klaar hadden gestaan. Daarom ging hij elke avond even bij de vuurvogels langs. Dan oefende hij het vliegen en vertelde hij ze alles wat hij had meegemaakt die dag. Soms kreeg hij een handvol veertjes mee voor zijn vleugels als dat nodig was. De vogels hielden altijd goed in de gaten of de kabouters Erik nog goed behandelden. Daarom vlogen ze af en toe over het dorp om een kijkje te nemen. Als Erik ze dan zag overvliegen, keek hij op en trakteerde ze op een brede glimlach. De vogels knipoogden dan naar hem en vlogen terug naar hun nesten op de berg. Want als Erik glimlachte dan wisten ze: alles was goed.
Verder lezen? Bekijk alle avonturenverhalen en kinderverhalen vanaf 8 jaar.
Afbeelding gemaakt door @tessa.prints
Laat een reactie achter