De kat van de kabouter zit in de boom en durft er niet meer uit. Hoe krijgt hij Coco nu naar beneden? De trol heeft een oplossing, maar daarvoor moet de kabouter wel een ladder halen. En dat blijkt nog niet zo gemakkelijk…
Het verhaal
âCoco, kom nou naar beneden!â Bezorgd keek de kabouter omhoog naar zijn kat, die tussen de bladeren van de boom verstopt zat.Â
âWat is er aan de hand?â vroeg de trol, die toevallig voorbij liep.
De kabouter wees naar de boom. âCoco is naar boven geklommen, maar durft niet meer naar beneden.â
Met zân tweeĂ«n keken ze naar de kat. Die zat angstig op een tak helemaal bovenin de boom.Â
âCoco!â riep de kabouter nog een keer. Maar Coco bleef zitten waar ze zat.
âKun je niet met een ladder omhoog klimmen?â
De kabouter schudde zijn hoofd. âIk ben te klein, dat gaat niet lukken. En daarbij heb ik ook geen ladder.â
âIk kan je helpenâ, zei de trol. âMaar dan heb ik wel een ladder nodig.â
De kabouter dacht even na. âDe bakker heeft er eentje. Misschien mag ik hem lenen.â
âGoed ideeâ, knikte de trol. âGa jij hem halen? Dan blijf ik hier op je wachten bij Coco.â
De kabouter haastte zich naar de bakkerij. Er waren maar een paar klanten, maar er stond wel een enorme stapel broden op de toonbank. De kabouter moest op zijn tenen staan om het hoofd van de bakker te kunnen zien.Â
âAh, kabouterâ, zei de bakker toen hij hem zag staan. âWat kan ik voor je doen?â
âDag, bakker. Mag ik jouw ladder misschien even lenen? Coco zit in de boom en durft er niet meer uit.â
âHmmâ, zei de bakker. Peinzend keek hij naar de stapel broden voor zijn neus. âWat dacht je van een ruil?â
âWat voor ruil?â vroeg de kabouter.
âIk moet al deze broden bezorgen, maar ik heb mijn kar uitgeleend aan de heks. Als jij hem voor me ophaalt, mag jij mijn ladder lenen.â
Dat vond de kabouter een eerlijke ruil. âGeen probleem, ik ben zo terugâ, zei hij en ging meteen op weg naar het huisje van de heks. Hij wilde aankloppen, maar de deur ging al als vanzelf open. Toen de kabouter naar binnen stapte, vond hij de heks bij haar toverketel. Ze keek niet op en roerde alleen maar in haar ketel.
âWat kan ik voor je doen?â vroeg ze zonder op te kijken.Â
âIk kom voor de kar van de bakker. Hij heeft hem nodig om zijn bestellingen rond te brengen.â
âNiet goed, niet goedâ, mompelde de heks.
âWat is niet goed?â
âDeze toverdrankâ, zuchtte de heks. âIk heb een speciaal kruid nodig om het af te maken, maar alleen de fee heeft die in haar tuintje staan.â
âO, maar dat is toch geen probleem?â lachte de kabouter. âIk weet zeker dat de fee je graag geeft wat je nodig hebt.â
âDat kan wel zo zijn, maar ik kan het niet gaan vragen.â
âWaarom niet?âÂ
âIk moet blijven roeren, anders mislukt de toverdrank.â Plots kreeg de heks een idee. âWacht eens. Jij kunt het voor me halen! Dan kan ik blijven roeren tot je terug bent. En dan mag je daarna de kar meenemen.â
âDat is goedâ, zei de kabouter. Hij wist dat de fee maar een paar huisjes verder woonde, dus dat was zo gepiept. Hij verliet het huisje van de heks en klopte een paar huizen verder aan bij de fee.Â
Ze deed meteen open, maar haar gezichtje was nat van de tranen.
âWat is er aan de hand?â vroeg de kabouter geschrokken.
âHet is mijn jurkâ, snikte de fee. âIk keek niet goed uit met mijn toverstok en prikte zo een gat in de mouw.â Ze liet haar jurk aan de kabouter zien. âMoet je zien.â
De kabouter bestudeerde de jurk. Er zat een grote scheur in de mouw die net zo lang was als zijn arm.
âMaar dat is toch helemaal niet erg?â zei hij opgewekt. âDat heb ik zo voor je gemaakt.â
De fee keek hem verbaasd aan. âKan jij dat dan?âÂ
âZeker wetenâ, zei de kabouter. âIk heb alleen naald en draad nodig.â
âOâ, zei de fee bedroefd. âDat heb ik niet in huis.â
âMaar de kleermaker welâ, zei de kabouter. âIk ga het meteen wel even halen.âÂ
De fee glimlachte door haar tranen heen. âWil je dat doen voor mij?âÂ
âNatuurlijk!â De kabouter verliet het huisje van de fee en liep fluitend naar het dorp om de kleermaker een bezoekje te brengen.Â
Maar zodra hij daar een stap over de drempel had gezet, merkte hij al dat er iets mis was.
De kleermaker zat van top tot teen onder het meel en ook zijn werkplaats zag helemaal wit van de klodders deeg.
âWat is hier aan de hand?â vroeg de kabouter. âJe lijkt de bakker wel met al dat meel in je haar.â
De kleermaker wreef met zijn hand door zijn haar om het meel eruit te krijgen, maar in plaats daarvan werd het alleen maar erger en stond zijn haar nu rechtop op zijn hoofd.
âKan ik je misschien ergens mee helpen?â vroeg de kabouter voorzichtig.
âNee, dat denk ik nietâ, zei de kleermaker somber. âAlhoewel⊠Weet jij hoe ik aan appels kan komen?â
De kabouter snapte er niks van. âAppels?â
âVoor de appeltaartâ, legde de kleermaker uit. âIk ben vandaag jarig en vanavond geef ik een feest. Maar dan heb ik natuurlijk wel een taart nodig. Ik was er eentje aan het bakken, maarâŠâ Hij wees naar al het meel om hem heen. âHet ging een beetje verkeerd, geloof ik. Ik heb genoeg ingrediĂ«nten om het opnieuw te proberen, maar waar haal ik appels vandaan? Ik heb alles gekocht wat de marktkoopman had.â
De kabouter glimlachte. âIk denk dat ik wel iemand weet.â
De kleermaker klapte in zijn handen. âO, dat zou geweldig zijn.â
âWeet je wat?â zei de kabouter. âIk haal de appels wel voor je op, als ik daarna van jou naald en draad mag om het jurkje van de fee te maken.â
âMaar natuurlijkâ, riep de kleermaker blij.
De kabouter ging weer op weg, dit keer naar het oude vrouwtje dat aan de rand van het bos woonde. Hij bracht haar weleens een mooie bos bloemen uit zijn tuin in ruil voor een mandje fruit. Als iemand nog appels over had, dan was zij het wel.Â
âWat een leuke verrassing!â zei het oude vrouwtje toen ze de kabouter aan zag komen. âKom je me bloemen brengen?âÂ
âDit keer nietâ, lachte de kabouter. âIk kom vragen of u nog wat appels over heeft. Het is voor de appeltaart van de kleermaker. Die is vandaag jarig, ziet u.â
Het oude vrouwtje knikte vriendelijk. âAch ja, dat is ook zo.â Ze wees naar een mand vol appels en ander fruit die in de hoek stond. âAppels genoeg zoals je ziet. Kies er maar wat uit. Die rode daar zijn het lekkerst voor in de appeltaart.â
âGeweldig, dank u wel!â zei de kabouter.
âNu je er toch bentâ, zei het vrouwtje, âheb je heel even tijd om me ergens mee te helpen?â
De kabouter knikte. âVoor u altijd.â
Het oude vrouwtje liep naar buiten en kwam even later weer naar binnen met een gieter in haar hand. Ze liet hem aan de kabouter zien. Er zat een grote scheur in de bodem.Â
âIk kan mijn tuintje geen water geven zonder mijn gieterâ, zei ze bedroefd. âDe bloemen beginnen er al behoorlijk uitgedroogd uit te zien. Kun jij hem voor mij maken?â
De kabouter bekeek de gieter eens goed, maar schudde toen zijn hoofd. âIk ben bang van niet.â
âDat geeft niksâ, zuchtte het oude vrouwtje. âIk dacht al dat hij niet meer te repareren was.â
âWacht eensâ, zei de kabouter en hij nam de gieter van het oude vrouwtje over. âIk denk dat ik wel iemand weet die hem kan maken.â
âO ja?â zei het oude vrouwtje nieuwsgierig. âWie dan?âÂ
âDe tovenaar!â
âTja, dat zou geweldig zijnâ, zei het oude vrouwtje. âMaar heeft die het niet veel te druk om een gieter van een oude vrouw te repareren?â
âLaat dat maar aan mij over.â De kabouter nam de gieter mee en ging op zoek naar de tovenaar. Iedereen wist dat hij in een toren midden in het bos woonde, maar het lag half verscholen tussen de bomen en was erg moeilijk te vinden. De kabouter moest zo lang zoeken dat hij het al bijna wilde opgeven, maar toen hoorde hij opeens iemand mompelen. Hij volgde het geluid en kwam bij de toren van de tovenaar uit. Die was tegen zichzelf aan het praten in zijn torenkamer.Â
Gelukkig, hij was thuis!
De kabouter klopte op de deur en wachtte tot de tovenaar de trap was afgedaald. Hij zag er nogal uitgeput uit toen hij in de deuropening verscheen. Zijn haar en zijn baard stonden alle kanten op en zijn hoed was helemaal verfrommeld.Â
âDag, tovenaarâ, zei de kabouter beleefd. âZou ik u even mogen storen?â
De tovenaar gebaarde dat hij binnen mocht komen. âLet niet op de rommelâ, zei hij.
De kabouter deed zijn best, maar het was niet eenvoudig. De hele toren lag namelijk bezaaid met boeken en papieren, en hier en daar zelfs lege inktpotjes waar je zomaar over kon struikelen. De tovenaar stapte er gewoon overheen, maar de kabouter was maar klein. Het kostte hem veel moeite om over de bergen met boeken te klimmen. Toen hij uiteindelijk in de torenkamer van de tovenaar terechtkwam, was de tovenaar al bijna vergeten dat hij een bezoeker had.
âEen gieter?â zei de tovenaar nadat de kabouter hem had verteld waar hij voor kwam. Hij trok zijn wenkbrauw op. âO nee, voor zoiets kleins heb ik echt geen tijd. De ene na de andere inspiratie voor nieuwe spreuken komt tot mij. Ik moet ze allemaal opschrijven voordat ik ze vergeet. Ik heb de hele nacht doorgeschreven en ik kan nu echt niet stoppen.â Hij pakte een paar boeken op, bladerde er gehaast in en gooide ze weg over zijn schouder. Met een zware dreun kwamen ze allemaal op de grond terecht. âAls ik tenminste een boek kan vinden die niet al helemaal volgeschreven is…âÂ
De kabouter keek toe hoe de tovenaar boek na boek bekeek en vervolgens toch weer over zijn schouder gooide. Hij leek er geen te vinden die nog lege bladzijden had.
âVolgens mij heeft u een nieuw boek nodig. Eentje die nog helemaal leeg isâ, stelde de kabouter voor.Â
De tovenaar bleef abrupt staan. âJuist! Heel goed, kabouter. Dat is wat ik nodig heb.â Hij rommelde in een kistje en haalde er een paar zilveren munten uit.Â
De kabouter keek verbaasd op toen de tovenaar ze in zijn handen duwde. âWat is dit?â
âGeld voor een nieuw boek natuurlijk.â De tovenaar wuifde met zijn hand. âSnel, ga naar de boekbinder en haal er eentje voor me op. Voordat ik al deze spreuken in mijn hoofd vergeet.â
De kabouter dacht aan iedereen die op hem zat te wachten en alles wat hij nog voor ze moest regelen. âKunt u dat zelf niet doen?â vroeg hij aarzelend.Â
âNee, nee. Er zijn buiten veel te veel afleidingen. Stel je eens voor dat ik een spreuk vergeet! Dat zou rampzalig zijn. Ik moet me concentreren.âÂ
âAls ik een boek voor u haalâ, zei de kabouter, ârepareert u dan de gieter van het oude vrouwtje?â
âGieter?â De tovenaar keek de kabouter verward aan alsof hij nog nooit van een gieter had gehoord. Toen herinnerde hij het zich weer. âAch ja, de gieter!â Hij duwde de kabouter ongeduldig naar de deur. âDie repareer ik wel. Ga nu, snel!â
De kabouter begon te rennen en stopte niet voordat hij het bos uit was en bij de boekbinder aankwam.Â
âBoekbinder, ik heb⊠je hulp⊠nodigâ, hijgde hij terwijl hij de deur van de werkplaats binnenviel.
âTjonge, wat een haastâ, zei de boekbinder.
âDe tovenaar heeft een nieuw boek nodig voor zijn spreuken.â
De boekbinder keek de kabouter verbaasd aan. âAlweer? Hij heeft vorige week net een nieuwe stapel opgehaald.â
De kabouter haalde zijn schouders op. âDie zijn alweer volgeschreven geloof ik.â
De boekbinder rommelde in een van zijn boekenkasten en haalde er een boek uit met een paarse kaft, gebonden met zilverkleurig draad. âGelukkig heb ik nog eentje op voorraad.â Hij keek met een verliefde blik naar het boek en twijfelde even voordat hij hem aan de kabouter gaf. âZeg alsjeblieft tegen de tovenaar dat hij voorzichtig om moet gaan met mijn boeken. Het zijn stuk voor stuk meesterwerken.â
De kabouter zag even weer de tovenaar voor zich die al zijn boeken zomaar over zijn schouder op de grond gooide. Hij glimlachte stiekem en knikte. âIk zal het hem zeggen.â
De boekbinder hield zijn hand op. âDat is dan vijf zilverstukken.âÂ
De kabouter haalde het geld van de tovenaar uit zijn zak en zag tot zijn schrik dat hij maar drie zilverstukken had.
âOeiâ, zei de boekbinder. âIk ben bang dat dat niet genoeg is. Misschien kun je de tovenaar vragen om je nog twee zilverstukken te geven?â
De kabouter dacht aan Coco en de trol die onder de boom op hem wachtte. Die zou zich inmiddels wel afvragen of hij ooit nog terugkwam.Â
âIk heb weinig tijdâ, zei de kabouter. Wat moest hij nu doen? Zou hij iedereen vandaag moeten teleurstellen?
De boekbinder kreeg medelijden met de kabouter en sloeg zijn hand op zijn schouder. âWeet je wat?â zei hij. âAls je mij die drie zilverstukken geeft en me een goed verhaal vertelt dat ik kan opschrijven, dan mag je het boek voor de tovenaar meenemen.âÂ
Een goed verhaal? dacht de kabouter. Waar moet ik die vandaan halen?
Hij probeerde zich te herinneren of hij nog een goed verhaal wist, maar steeds dwaalden zijn gedachten af naar Coco die nog bang in de boom zat.Â
Maar wacht eens⊠Coco! Hij had vandaag van alles beleefd, en dat allemaal omdat Coco niet meer uit de boom durfde te komen. Als dat geen goed verhaal was, dan wist hij het ook niet meer.Â
En zo begon de kabouter te vertellen over de trol en de ontbrekende ladder. Over de bakker, de heks en de fee. Over de kleermaker en het oude vrouwtje. En hoe hij via de tovenaar bij de boekbinder terechtkwam.
De boekbinder luisterde aandachtig en bulderde van het lachen toen de kabouter klaar was. âWat een goed verhaalâ, zei hij. âDat is zeker twee zilverstukken waard.â Hij overhandigde het lege boek voor de tovenaar aan de kabouter.
De kabouter kon zijn geluk niet op en rende vlug de deur uit. Hij had nog zoveel te doen!
âAls je nog een keer een goed verhaal hebt, dan weet je me te vindenâ, riep de boekbinder hem na.
De kabouter bracht het boek naar de tovenaar, die tot zijn grote opluchting de gieter van het oude vrouwtje inmiddels al weer heel had getoverd. Het oude vrouwtje kon haar tuintje weer water geven en was zo blij dat ze de kabouter zelfs een paar extra appels meegaf. Hierdoor had de kleermaker nu genoeg appels om wel twee taarten te maken. Dankbaar gaf hij de kabouter de beloofde naald en draad, waarmee de kabouter het jurkje van de fee repareerde. Als dank liet ze de kabouter zijn gang gaan in haar kruidentuintje, waar hij de kruiden voor de heks verzamelde. De heks kon haar armen al bijna niet meer optillen van al dat roeren, maar nu kon ze eindelijk haar toverdrankje afmaken. Vrolijk neuriĂ«nd hielp ze de kabouter zelfs mee om de kar naar de bakker te brengen, zodat hij zijn brood en gebakjes rond kon brengen in het dorp. Het was al bijna avond, dus de bakker gaf zijn ladder vlug aan de kabouter en begon aan zijn bezorgronde door het dorp. De kabouter tilde de ladder boven zijn hoofd, zover als zijn kleine armpjes hem konden tillen, en rende door het dorp naar de trol. Die stond nog steeds bij de boom te wachten.Â
âWaar was je nou?â vroeg de trol verbaasd. âIk heb hier zo lang op je staan wachten.âÂ
De kabouter hijgde hard door al het geren en kon amper een woord uitbrengen. âLang verhaalâ, zei hij. Hij keek omhoog en zag Coco zitten. Ze zat nog steeds hoog in de boom en keek angstig naar beneden.Â
De trol stelde verder geen vragen en zette de ladder tegen de boom. Hij klom naar boven en tilde Coco voorzichtig van de tak. Ze klemde zich angstig aan hem vast met haar nagels, maar even later stonden ze beiden weer veilig op de grond.
âWat is er nou gebeurd?â vroeg de trol nieuwsgierig toen Coco tevreden in de armen van de kabouter lag te spinnen.Â
De kabouter vertelde de trol het hele verhaal.Â
Die begon te schateren van het lachen. âNu snap ik het pas!â zei hij.
âWat snap je?â vroeg de kabouter.
De trol haalde twee kaarten uit zijn zak en gaf er een aan de kabouter. âDe kleermaker kwam langs om ons uit te nodigen voor zijn verjaardagsfeest. Ik had hem nog nooit ontmoet, dus ik was erg verbaasd toen hij precies wist wie ik was.â Hij liet zijn uitnodiging zien aan de kabouter. âVoor: De trol die bij Cocoâs boom wachtâ stond erop.Â
 Nu snapte de kabouter het ook. De kleermaker wist dat de trol bij de boom wachtte doordat de kabouter over hem had verteld. En nu had hij ze allebei uitgenodigd voor zijn feest.
———————————–
Toen ze die avond op het feest van de kleermaker kwamen, kwam hij meteen naar hen toe.Â
âAh, daar zijn jullie!â De kleermaker sloeg de kabouter lachend op zijn schouder. âDankzij jou heb ik meer dan genoeg taart, dus ik dacht, ik nodig nog een paar extra mensen uit.â Hij gebaarde om zich heen en de kabouter zag dat iedereen er was. Niet alleen de vrienden van de kleermaker, maar ook de bakker, de heks, de fee, het oude vrouwtje en de boekbinder. Zelfs de tovenaar was er, al zat hij alleen maar in een hoekje in het boek te schrijven dat de kabouter voor hem had gekocht bij de boekbinder. Hij was alweer bijna helemaal volgeschreven.Â
âProostâ, zei de kleermaker terwijl hij zijn glas hief. âOp de kabouter, die ervoor heeft gezorgd dat het feest door kon gaan en dat mijn verjaardag vandaag zo groots wordt gevierd.â
âOp de kabouter!â riep iedereen.Â
Toen het tijd was voor cadeaus, stapte de boekbinder naar voren. Hij overhandigde een mooi boek aan de kleermaker, eentje met een glanzende rode kaft.Â
âAlsjeblieft, een cadeau voor je verjaardagâ, zei de boekbinder. âIk heb een mooi verhaal voor je opgeschreven dat ik vandaag heb gehoord.â Hij knipoogde stiekem naar de kabouter. âJe zult zien dat we er allemaal in voor komen, als aandenken aan vandaag.âÂ
De kabouter keek nieuwsgierig over de schouder van de kleermaker mee, die verwonderd in het boek bladerde. De kabouter herkende de woorden meteen. Het was het verhaal dat hij die middag aan de boekbinder had verteld.
âGeweldig!â riep de kleermaker.Â
De kabouter glunderde van trots en nam zich voor om Coco morgen extra te verwennen. Tenslotte was dit hele avontuur niet gebeurd zonder haar.
âBedankt voor dit mooie cadeauâ, zei de kleermaker blij. âZo zullen we deze bijzondere dag nooit meer vergeten!â
Wil je verder lezen? Bekijk meer avonturenverhalen of verhalen vanaf 6 jaar.
Laat een reactie achter